De mens, een omnivoor! - B Informed Media
Het maatschappelijk media platform van en voor de burger & MKB
Gezondheid

De mens, een omnivoor!

Vicki Van Lommel 6 min leestijd 16 mei 2022
FotoBigstockphoto

Als tandarts maakte de Canadese Weston Price (1870 – 1948) zich steeds meer zorgen over het toenemend tandbederf dat gepaard ging met een scala aan andere gezondheidsproblemen. Ook zag hij dat de kinderen in zijn praktijk steeds vaker een te smalle kaak, een te smal gehemelte, onvoldoende ruimte voor de tanden en onderontwikkelde jukbeenderen hadden. Price concludeerde dat de tanden een zichtbare indicator zijn van wat er verder in het lichaam gebeurt. Hij las artikelen van avonturiers, waarbij het hem opviel dat inheemse volkeren prachtige, sterke, rechte tanden hadden. Hij besloot zelf op expeditie te gaan en antwoorden te vinden op de volgende vragen:

  • Is het waar dat inheemse volkeren geen tandbederf of kaakmisvormingen hebben?
  • Hoe is de gezondheid van deze volkeren?
  • Wat eten deze volkeren en hoe leven ze?
Epigenetica

De bevindingen van zijn tien jaar durende onderzoek legde hij vast in zijn boek ‘Nutrition and Physical Degeneration, a comparison of primitive and modern diets and their effects’. 

Hij kwam er al snel achter dat het gebit een graadmeter is voor de algehele lichamelijke gezondheid van mensen. Tandbederf en kaakmisvormingen hebben geen genetische oorzaak, maar zijn het resultaat van geïndustrialiseerd voedsel. Zodra de oorspronkelijke volkeren blank missionaris- en/of handelaarsvoedsel gingen eten, trad fysieke degeneratie binnen één generatie op. Onvoldoende reserves aan voedingsstoffen, bij zowel de vader als de moeder, waren een gevolg van het inruilen van natuurvoeding voor ultra-bewerkt gemaksvoedsel. 

Price onderzocht onder andere het dieet van Eskimo’s in Alaska, Noord-Canadese indianen, inheemse volkeren van de Zuid-Pacifische archipel, stammen in Oost- en Centraal-Afrika, Australische Aboriginals en Nieuw-Zeelandse Maori. De voedingsgewoonten van deze volkeren werden bepaald door het klimaat en ecosysteem waarin ze leefden en liepen daardoor aanzienlijk uiteen. Toch hadden ze één grote gemene deler: ze aten minimaal tien keer zoveel vet oplosbare vitamines (A, D, E en K) dan de gemiddelde Amerikaan en hun voedsel was zeer rijk aan mineralen. Het Westerse dieet stond daar haaks op, waardoor inheemse volkeren die overstapten op dit dieet ten prooi vielen aan griep, verkoudheid, tuberculose, cholera, reuma en kanker. 

De inheemse volkeren haalden de vitamines en mineralen grotendeels uit dierlijk voedsel: rauwe melk, orgaanvlees en vis. Dit ondersteunt niet de hedendaagse pleidooien dat mensen beter zouden overschakelen op een vegetarisch of zelfs veganistisch dieet. 

Price ontdekte dat vetten nodig zijn voor mineraalopname en mineralen voor vitamineopname. Zou het huidige vitamine- en mineralentekort bij mensen verklaard kunnen worden door de actieve ontmoediging van vetconsumptie?

“Vetten zijn nodig voor mineraalopname en mineralen voor vitamineopname”

Als pionier van de epigenetica, de studie van omkeerbare erfelijke veranderingen die bijvoorbeeld het gevolg kunnen zijn van omgevingsfactoren, toonde Price aan dat een schone omgeving vol voedingsstoffen garant staat voor optimale genexpressie. Vervuiling en vergiftiging is het recept voor ziekte en zwakheid.

Globalisering

Hoewel door globalisering mensen nu de vrijheid hebben om te kiezen wat ze willen eten, zegt die keuze niets over de voedingswaarde van het voedsel dat ze consumeren en hoe gezond het voor hen is. Onze huidige leefomgeving heeft weliswaar eten binnen handbereik gebracht, maar tegelijk een nieuwe realiteit gecreëerd die het mensen juist moeilijker maakt voeding te vinden die van nature gezond voor ze is. Velen beschikken niet meer over de kennis wat gezonde voeding is. Die natuurlijke ontkoppeling zie je specifiek bij vrouwen terug. Hoeveel vrouwen nemen nog echt waar wanneer ze ongesteld gaan worden en wanneer ze het meest vruchtbaar zijn? Eigenschappen die vrouwen in aanleg wel bezitten.

Hoe meer mensen zich ontkoppelen van hun natuurlijke oorsprong, hoe groter de kans op fysieke, psychische en morele degeneratie. Oftewel, een gezonde geest heeft een gezond lijf nodig!

Onder de oorspronkelijke volkeren zie je dat Eskimo’s gezond kunnen leven in een omgeving die arm is aan plantaardig voedsel, maar geen enkel van de volkeren die Price onderzocht kende een arm dierlijk dieet. 

Lichaamskenmerken

Als mensen van nature gemaakt zijn om plantaardig én dierlijk voedsel te eten, ligt het voor de hand dat fysiologische en/of anatomische lichaamskenmerken dit ondersteunen. 

Carnivoren (vleeseters) kauwen bijvoorbeeld niet, omnivoren (alleseters) wel en herbivoren (planteneters) kauwen veel. De snijtanden van vlees- en alleseters zijn kort en puntig in tegenstelling tot die van planteneters. De kiezen van de eerste twee groepen zijn lang, scherp en gebogen en van de laatste groep vlak. Waar de vlees- en alleseters een maag hebben met één kamer, kan de maag van een planteneter bestaan uit meerdere kamers. De lever van de carni- en omnivoor kan geen vitamine A afbreken, terwijl de lever van een herbivoor dat wel kan. De dunne darm van een herbivoor is 10 tot 12 keer de lichaamslengte, van een carnivoor 3 tot 6 keer en van een omnivoor 4 tot 6 keer. Herbivoren hebben een lange, complexe dikke darm, terwijl deze bij de andere twee groepen eenvoudig, kort en soepel is. De urine van de vlees- en alleseters is geconcentreerder dan die van de planteneter. Waar herbivoren vaak hoeven hebben, hebben carni- en omnivoren scherpe klauwen c.q. nagels. Opvallend is dat vlees- en alleseters anatomisch en fysiologisch het meest aan elkaar verwant lijken.

“Een gezonde geest heeft een gezond lijf nodig”

Als we kijken naar het gebit, de maag, lever, darmen en urine van de mens, dan is de conclusie dat de mens een alleseter moet zijn. Zo herkauwen we ons voedsel niet, zoals herbivoren, maar toont de lengte van ons darmstelsel, die ligt tussen die van een vlees- en planteneter, aan dat we ook zeker geen carnivoren zijn. 

Om dit tegen te spreken wordt er wel eens geschermd met het gegeven dat een significant deel van de mensen lactose-intolerant is, maar dit zegt niets over of het voor de mens natuurlijk is om wel of geen vlees te eten. Melk is namelijk geen vlees. Uit het onderzoek van Price kwam naar voren dat inheemse volkeren naast het eten van orgaanvlees en vis, voornamelijk rauwe melk dronken. Rauwe melk is niet te vergelijken met de gepasteuriseerde of verhitte melk die je in het schap van de supermarkt vindt. Mogelijk dat de levende bacteriën in rauwe melk bijdragen aan een betere vertering van de melk door het menselijk lichaam. Dit gegeven duidt er op dat je, om correct te kunnen concluderen of de mens nu een omni-, carni- of herbivoor is, dient uit te gaan van natuurlijke, dus onbewerkte, voeding.

Jagers

Een ander argument waarom de mens een herbivoor zou zijn, is dat we geen jagers zouden zijn. We zouden niet snel genoeg zijn, zoals roofdieren. Dit is echter een valse vergelijking, omdat roofdieren carnivoren zijn en de mens een omnivoor is, die in aanleg wel degelijk een bepaalde snelheid, lenigheid en spierkracht bezit. Daarnaast kunnen mensen zich als groep organiseren om te jagen op lastig te vangen prooien en zijn we lichamelijk in staat hulpmiddelen te maken die de jacht vergemakkelijken. Om te kunnen bepalen of de mens fysiek in staat is om te jagen, dien je uit te gaan van het natuurlijke menselijke lichaam, dat met name inheemse volkeren die nog oorspronkelijk leven, bezitten. Maar ook free runners laten zien dat we, met voldoende oefening, de lenigheid, snelheid en kracht van roofdieren kunnen imiteren. Roofdieren lopen weliswaar sneller, maar de mens heeft veel andere lichaamseigenschappen die dat verschil ten behoeve van een succesvolle jacht goed maken. 

Ook chimpansees, die qua gewoonten, fysiologie, karakteristieken en genetica het meest op de mens lijken, zijn alleseters. 

Archeologie

We zijn geen carnivoren, maar evenzeer geen herbivoren, als je naast anatomie en fysiologie ook kijkt naar archeologisch bewijs. Uit archieven blijkt overduidelijk dat mensen sinds de oudheid andere dieren hebben gedood om aan voedsel te komen.

Fossielbewijs dat de mens al 2,5 miljoen jaar of langer vlees eet, ondersteunt de ‘mens is omnivoor’ hypothese. Toen onderzoekers de chemische samenstelling van de tanden van een vroege Afrikaanse mensachtige onderzochten, die drie miljoen jaar geleden in bossen leefde, verwachtten ze te ontdekken dat onze voorouder van fruit en bladeren leefde. De isotopische aanwijzingen lieten echter zien dat deze mensachtige een gevarieerd dieet had, inclusief graslandplanten en dieren die zich met grassen voedden (Science,1999).

“Drie miljoen jaar geleden leefden onze voorouders al van fruit, bladeren en dieren”

Meer fysiologie

Nog een fysiologische kenmerk dat erop duidt dat de mens een alleseter is, is de mogelijkheid om zoutzuur aan te maken in de maag. Iets dat een herbivoor niet kan. Daarnaast produceert de alvleesklier van de mens een uitgebreid assortiment aan spijsverteringsenzymen om een zeer gevarieerd aanbod aan voedsel te kunnen verwerken. Als strikte vegetariërs zouden mensen geen algemene pH bezitten. Net zoals voldoende opname van vitamine B12 niet gegarandeerd is bij slechts een plantaardig dieet. Mensen hebben ook een lage synthesesnelheid van het vetzuur DHA en van taurine, wat suggereert dat vroege voorouders vertrouwden op dierlijk voedsel om deze voedingsstoffen binnen te krijgen.

Persoonlijke keuze

Of de moderne mens zich profileert als vegetariër of veganist heeft dus vooral te maken met ethiek en persoonlijke waarden, maar niet met wat de mens in oorsprong eet: plantaardig en dierlijk voedsel!